In juni nam Dirk Strijker afscheid als hoogleraar Plattelandsontwikkeling, maar als universitair hoofddocent blijft hij nog werken aan een aantal projecten. ‘Extra tijd, want naast mijn nieuwe aanstelling komt er een volledige leerstoel Plattelandsontwikkeling, bezet door professor Tialda Haartsen. We hebben veel opgebouwd, draaien mee aan de internationale top van het onderzoek naar plattelandsgebieden, hebben goede contacten in Den Haag en met de pers. Dat vind ik belangrijk, de Randstedelijke werkelijkheid wordt nog te vaak als maat voor het hele land gebruikt, maar heel vaak past dat niet. Vanuit hier moeten we hard roepen om in Den Haag gehoord te worden.’
Door Nynke Doevelaar
Strijker werd in 2005 benoemd tot hoogleraar Plattelandsontwikkeling aan de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen. ‘Rond 2000 was er door de PvdA al eens gepleit voor een leerstoel Veenkoloniën, in dat gebied komen veel problemen samen. Toen de politiek een paar jaar later het land in ging om de kloof tussen burger en politiek te verkleinen, is er doorgepakt en is de Mansholt-leerstoel er gekomen. Ik ben van huis uit landbouw-econoom, maar vond dat het onderzoek niet alleen over landbouw moest gaan en pleitte voor een plek bij Sociale of Ruimtelijke Wetenschappen.’
Verwondering
Als hoogleraar was Strijker veel tijd kwijt aan managementtaken. ’Financiering, publicaties begeleiden, de juiste mensen betrekken, maar ik heb me zeker ook inhoudelijk met de onderzoeken beziggehouden. Mijn drijfveer is verwondering. En dan vooral over menselijk gedrag. Welke afwegingen maken mensen? Waarom wonen ze waar ze wonen? Waarom lukt het de een wel en de ander niet vooruit te komen? Financiers willen soms het liefst van te voren al weten wat de uitkomsten van een onderzoek zullen zijn, dat snap ik ook wel, maar de werkelijkheid is zo complex. Als je echt goed gaat kijken kom je steeds weer verrassingen tegen. Je vindt antwoorden, maar vooral ook nieuwe vragen.
Bij een onderzoek over armoede bijvoorbeeld kozen we als onderzoekspopulatie mensen die zes jaar onder de armoedegrens leefden. Maar die bleken er nauwelijks te zijn. Bijna iedereen die in armoede leeft, heeft binnen die zes jaar ook wel eens een jaar dat het om wat voor reden meezit. Vervolgens is het natuurlijk interessant om uit te zoeken of beleidsmakers dat gegeven kunnen aangrijpen om mensen uit die armoedeval te houden.’
Verschuiving
Het plaatje dat veel mensen hebben van het platteland klopt allang niet meer legt Strijker uit. ‘Op het platteland is in 50 jaar enorm veel veranderd. De functie is verschoven van productie naar consumptie. Boeren en het boerenbedrijf zijn van alle kanten onder druk komen te staan. Het overgrote deel van de plattelandsbevolking heeft weinig met het boerenbedrijf te maken. Minder dan 15% van het inkomen op het platteland komt van de landbouw. Stedelijke invloeden laten zich steeds meer gelden. Denk alleen al aan discussies over dierenwelzijn, je ziet daar de normen en waarden van stad en platteland botsen. Het jachtverbod op vossen en marters betekent bijvoorbeeld dat plattelandsbewoners eigenlijk geen kippen of konijnen meer kunnen houden zoals ze dat altijd gewend waren. En de veranderingen gaan door, de vastgelopen stikstofwetgeving gaat de verhoudingen tussen boeren en industrie veranderen.’
Krimp
Met al die ontwikkelingen blijft het onderzoeken van plattelandsgebieden zeker de moeite waard. ‘Veranderingen zijn niet slecht, al voelen mensen dat vaak wel zo. Er gebeuren ook heel veel mooie dingen. In krimpgebieden hebben bestuurders inmiddels begrepen dat vechten tegen krimp geen zin heeft, want je vecht tegen elkaar. Was vroeger ieder dorp zelfvoorzienend, nu is samenwerking nodig om voor de regio de voorzieningen op peil te houden en dat gebeurt. Fusies tussen scholen, sportclubs, verenigingen, burgerinitiatieven om een dorpshuis overeind te houden, het gaat vaker goed dan fout. Je moet ook zeker niet alleen naar de getallen kijken. In aantrekkelijke gebieden komen voor de vertrekkers ook mensen terug die iets meebrengen, kennis, ideeën, doorzettingsvermogen. Misschien moet je daarvoor soms toch nieuwe huizen bouwen, ook als de bevolking in absolute zin krimpt. En investeren in goede verbindingen en recreatiemogelijkheden. Zorg dat het gebied aantrekkelijk is, ook voor nieuwkomers. Ik heb me altijd hard gemaakt voor breedbandinternet. Dat is een basisvoorziening, net als ziekenhuizen, goed openbaar vervoer en scholen. Om dat in Den Haag goed uit te kunnen leggen, is het heel goed dat we aan de RUG ook een hoogleraar Bevolkingskrimp hebben.’