Hanzehogeschool Groningen • Rijksuniversiteit Groningen •

Het gaat goed met het Nederlandse platteland

De coronacrisis biedt kansen voor het platteland, zo leest men in de media. Maar waaruit bestaan die kansen dan precies en hoe kunnen deze verzilverd worden? Platform31 ging hierover in gesprek met Dirk Strijker. Strijker is van mening dat het veel beter gaat met het platteland dan velen vermoeden, maar dat het verre van zeker is dat corona leidt tot een trek er naar toe. Om de plattelandseconomie toekomstbestendig te maken, is het belangrijk dat randvoorwaarden voor economische activiteiten zoals bereikbaarheid en snel internet op orde zijn. Daarnaast is de toekomst van de landbouwsector een belangrijke puzzel, waarbij onder grote maatschappelijke druk gebalanceerd moet worden tussen ecologische en economische belangen.

Wat verstaat u precies onder het platteland?

Als cultureel geograaf zeg ik: platteland is wat men platteland vindt. Iedereen heeft gelijk. Ik als plattelander vind een plaats als Gieten al vrij stedelijk, maar iemand uit de Randstad denkt daar anders over. Als ik het voor onderzoek af wil bakenen, gebruik ik klasse 4 (weinig stedelijk) en 5 (niet stedelijk) van de stedelijkheidsklassen van het CBS, waar gerekend wordt aan de hand van adressendichtheid.

Vaak wordt het platteland in de media gerelateerd aan problemen zoals bevolkingsdaling, het verdwijnen van voorzieningen en sociale problematiek. Vindt u dat terecht?

Ik heb er nooit onderzoek naar gedaan, maar volgens mij is de beeldvorming inderdaad overwegend negatief, terwijl het goed gaat met het Nederlandse platteland. Het SCP heeft dat in mooie onderzoeken laten zien. Veel plattelanders pendelen naar werk in stedelijke gebieden. Er is minder werkloosheid dan in de stad. De werkgelegenheidssituatie op het platteland wordt vooral geproblematiseerd door mensen die iets met de ruimte op het platteland willen doen. Natuurorganisaties, projectontwikkelaars, ontwerpers en overheden zien mogelijkheden op het platteland en dat onderbouwen ze door het af te schilderen als een gebied dat wel een zetje kan gebruiken. De grootste sociaaleconomische en maatschappelijke problemen in het Noorden tref je niet aan op het platteland, maar in middelgrote plaatsen als Stadskanaal en Pekela. Dat zijn grote plaatsen, dus dat zou ik niet specifiek tot plattelandsproblematiek rekenen.

Ziet u de oorzaken van deze problemen in de bevolkingsdaling?

Vooral vijftien jaar geleden leverde dat problemen op, toen het bestuurders overviel. De uitdaging is om er creatief mee om te gaan. Ook met minder mensen kun je hetzelfde spelletje doen. Dat vraagt om besluitvaardigheid. Als je de ene school op tijd sluit, kun je de andere wel openhouden. Zo lang er genoeg middelen zijn om de nodige aanpassingen te doen, is de situatie op de meeste plekken niet zo problematisch als sommigen beweren. Wel zijn er goede verbindingen nodig, om grotere delen van het platteland in de pendelcirkel van de Randstad te brengen. Vanuit het Noorden zijn er al goede autoverbindingen naar de Randstad, maar nog geen goede treinverbinding. Na twee grote spoordebacles durft men het in Den Haag niet aan een snelle treinverbinding naar het Noorden aan te leggen. Daarnaast is er verdeeldheid binnen het Noorden en dat helpt niet. Het is enorm belangrijk dat de snelle trein van Groningen naar de Randstad er komt.

Corona maakt het platteland aantrekkelijker als woongebied, zo leest men in de media. Bent u het daarmee eens?

Er zijn een aantal zaken die die kant op werken. Voor mensen die veel thuis werken zijn de ruimere woningen en tuinen op het platteland aantrekkelijk. Als je maar 2 keer per week naar je werk gaat, speelt afstand minder een rol. Op veel plekken op het platteland slaat corona minder sterk toe dan in de steden. En mensen die thuis werken hebben meer tijd over om op Funda te kijken en verhuisplannen te maken. Tot slot ging men in 2020 veel binnenlands op vakantie. Veel Nederlanders gaan daardoor de schoonheid van het platteland meer waarderen. Ik denk dat het platteland voor velen daarom aantrekkelijker geworden is als woongebied. Dat kan ook doorwerken in economische groei, want mensen die hier wonen gaan hier ook geld uitgeven. Maar er is een belangrijke factor die de andere kant op werkt. Als het economisch minder goed gaat, verhuizen mensen van het platteland naar de stad op zoek naar banen. Normaal gesproken verhuist men juist in tijden van hoogconjunctuur naar het platteland. Omdat deze gezondheidscrisis ook een economische crisis is, zou ik er niet zomaar vanuit gaan dat dit een langdurige trek naar het platteland zal opleveren.

Welke kansen ziet u om het platteland economisch te versterken?

Het platteland is een broeiplaats voor allerlei innovatieve zzp’ers. Ik denk dat daar de belangrijkste kans zit voor de economische ontwikkeling van het platteland. Ik heb het dan niet over de noodgedwongen zzp’ers: mensen die hun baan kwijtraken en dan voor zichzelf beginnen. Ik heb het ook niet over hobby-achtige bedrijven zoals hondentrimsalons en theetuinen. Niks mis mee, maar dit zijn vaak nevenactiviteiten waar geen groeiambitie in zit. Je ziet juist dat heel wat hoogopgeleiden met een kantoor aan huis zich op het platteland vestigen. Dat zijn de pareltjes, omdat ze voor meer diversiteit in de bedrijvigheid zorgen en het betreft vaak ook mensen die kennis en kunde toevoegen aan de plattelandsgemeenschap. Het ironische is dat de overheid in mijn ogen weinig kan doen om dergelijke bedrijvigheid te stimuleren. Blijf er vooral van af. De overheid kan er het beste voor zorgen dat randvoorwaarden op orde zijn: snel internet, bereikbaarheid. Daarnaast is een belangrijke rol van gemeenten om zogenaamde ‘kerktorenpolitiek’ te vermijden. Daarmee bedoel ik: probeer niet krampachtig alles te behouden voor de lokale gemeenschap, want dat leidt tot kwaliteitsverlies. Zet het belang van de regio voorop.

Wat beschouwt u als grote uitdagingen voor het Nederlandse platteland?

Het aanbod aan openbaar vervoer is de afgelopen jaren verschraald. Dat is lastig, vooral voor kinderen en jongeren. Daarnaast is de bereikbaarheid van banen voor praktisch geschoolden op sommige plaatsen een probleem. Deels zijn die banen er wel, maar in sommige regio’s is het onvoldoende. Dat speelt het sterkste in regio’s als Zuid-Limburg en Oost-Groningen, waar men van oudsher afhankelijk was van grote werkgevers. Daar zitten mensen voor wie geen werk (meer) is en die een zeer beperkte arbeidsmobiliteit hebben. Ze willen of kunnen niet over grenzen van sectoren of regio’s heen kijken en zeker in plattelandsgebieden is er dan weinig werk in de buurt. Zij zitten vast in uitkeringen.

Een ander vraagstuk voor het platteland betreft de detailhandel. De consument gaat liever in grotere plaatsen winkelen en dat heeft impact in de binnensteden van plaatsen als Hoogeveen, Meppel of Winschoten. Daar is een flinke herstructurering nodig. In de Randstad kampen middelgrote steden met dezelfde problematiek, maar daar zijn meer middelen aanwezig en biedt de grote vraag naar woningen een alternatief. In het Noorden zijn deze plaatsen meer op zichzelf aangewezen. En tenslotte heeft het platteland te maken met transitievraagstukken voor de landbouw, in het bijzonder met betrekking tot de problemen met intensieve veehouderij.

Hoe ziet u de rol van de landbouwsector in relatie tot de plattelandseconomie?

Laten we voorop stellen dat de landbouw voor het grootste deel van ons platteland geen belangrijke economische sector is. Pendel naar stedelijk gebied en zelfs pensioenen en uitkeringen brengen meer geld naar het platteland dan de landbouw doet. Maar in termen van de ruimtelijke inrichting is de sector natuurlijk bepalend voor ons platteland. Nederlandse boeren zijn de enigen in de wereld die een paritair inkomen verdienen: een inkomen dat gelijk is aan mensen in andere beroepsgroepen met een vergelijkbaar opleidingsniveau. Dat is bij ons zo veel anders dan in bijvoorbeeld Frankrijk. Of China. Dus in dat opzicht gaat het goed met de agrarische sector. De maatschappelijke druk op de landbouwsector neemt echter enorm toe, vanwege de impact op het landschap en op ecologische waarden. Daarnaast zou het landbouwbedrijf te grootschalig zijn geworden. Mijn persoonlijke mening is dat grootschaligheid het probleem niet is. Ageren hiertegen vind ik linkse taal. De bestrijdingsmiddelen, tsja. We gebruiken er het minste van ter wereld, vooral in de veeteelt. Ik zie biljartlakens van velden. Die zijn heel schoon en er wordt maar weinig gespoten. Maar deze akkers zijn ecologisch enorm arm en dat vinden we onwenselijk.

In een interview met het Reformatorisch Dagblad pleit u ervoor dat we landbouw en andere functies, zoals natuur, meer met elkaar verweven. Waarom?

De vraag is hoe we verder willen. Grootschaliger en intensiever is een optie. Dat betekent dat we veel landbouwgrond opgeven, maar in een paar daarvoor bestemde zones nog intensiever doorgaan. Dat gaat ten koste van de landschappelijke kwaliteit en de ecologische waarden in deze grootschalige zones en daar is waarschijnlijk geen maatschappelijk draagvlak voor. Overal wonen, werken en recreëren mensen. Het is een droombeeld dat alleen haalbaar zou zijn als je het land vanaf nul kon opbouwen. Als we niet op de huidige voet verder willen en intensiever geen optie is, moeten we volgens mij op zoek naar manieren om landbouw en natuur meer met elkaar te gaan verweven. Hoe dat er precies uit kan zien, zal de komende tijd ontdekt moeten worden.

Hoe kan die ontwikkeling in gang worden gebracht?

Meer natuurinclusief werken heeft gevolgen voor het verdienmodel van de landbouw. Daarom zal er veel overheidsgeld in moeten worden gestoken om het financieel aantrekkelijk te maken. Daarnaast is met gerichte regelgeving natuurlijk ook het een en ander te bereiken. Zo snap ik nog steeds niet dat teelten waar heel veel bestrijdingsmiddelen in worden gebruikt, zoals bollenteelt, bijna zonder beperking overal kunnen plaatsvinden.

Sinds de coronacrisis is de aandacht voor het thema korte voedselketens gegroeid. Hoe kijkt u hier als landbouweconoom tegenaan?

Dit is nog klein. Vooralsnog is dit interessant voor een beperkte groep hoogopgeleiden, die op het platteland ondervertegenwoordigd is. Ik zie een aantal drempels voor de korte keten. Allereerst is de doorsnee consument vooral op zoek naar gemak. En voorlopig is het gemakkelijker om de bulkgoederen uit de supermarkt te kopen. Daarnaast kun je vraagtekens plaatsen bij de duurzaamheid. Ons voedselsysteem is efficiënt dankzij grootschaligheid. Als je zaken kleinschaliger gaat opzetten, wordt het daar niet per se duurzamer van. Ik vind het wel een mooie ontwikkeling, want het maakt ons voedselsysteem meer divers.