Hanzehogeschool Groningen • Rijksuniversiteit Groningen •

“Hoe kunnen we met z’n allen ons land ontwikkelen?”

Begin dit jaar is de Wetenschappelijke Reflectiegroep Bevolkingsdaling (WRB) opgericht. In een reeks portretten stellen we de zes WRB-leden één voor één voor. Dit keer spreken we met Bettina Bock. Zij was al bijzonder hoogleraar Bevolkingsdaling en Leefbaarheid voor Noord-Nederland aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarnaast is zij sinds dit jaar persoonlijk hoogleraar Inclusieve plattelandsontwikkeling aan de Universiteit Wageningen. Op 25 oktober hield zij haar inauguratie. Na een studie rurale sociologie in Wageningen richtte zij zich aanvankelijk op arbeidssociologie, maar op het platteland van Italië ontstond haar interesse in plattelandsvernieuwing.

Hoe ontstond jouw interesse in de relatie tussen platteland en stad?

Ik kwam in Wageningen voor een studie landschapsarchitectuur, maar merkte al snel dat ik meer geïnteresseerd was in mensen dan in bomen. Dus ik switchte naar rurale sociologie. Ik richtte me op arbeidssociologie en deed onder andere onderzoek naar de loopbaan van vrouwen. Later werkte ik twee jaar op het Italiaanse platteland waar ik onderzoek deed naar de rol van vrouwen in agrarische bedrijven en hun interesse in het ontwikkelen van nieuwe economische activiteiten, bijvoorbeeld in het agrotoerisme. Ik kom zelf uit het stadse Düsseldorf maar in Italië realiseerde ik me hoe belangrijk het is om het platteland in stand te houden. Terug in Nederland zette ik een vergelijkbaar onderzoek op naar de rol van vrouwen in wat nu multifunctionele landbouw heet. Zo begon tevens mijn onderzoek naar plattelandsvernieuwing waarin ik ook gekeken heb naar de betrokkenheid van vrouwen bij beleid, en onder ander hun streven om de leefbaarheid van het landelijk gebied op de beleidsagenda te krijgen.

Op 25 oktober vond je inauguratie plaats aan de Universiteit Wageningen. Waar ga je mee aan de slag?

Deze leerstoel is een verbreding van het thema waar ik in Groningen aan werk. In Wageningen richt ik me op inclusieve plattelandsontwikkeling in tijden van verstedelijking. De achterliggende visie is dat plattelandsontwikkeling tot nu toe vaak voorbij gaat aan de invloed van verstedelijking, en dat daar meer rekening mee moet worden gehouden. Je kunt wel zeggen tegen gebieden dat ze zich moeten ontwikkelen, maar als mensen naar steden verdwijnen dan heb je het menselijk kapitaal daar niet meer voor. Ik wil een meer relationeel perspectief op plattelandsontwikkeling uitwerken, met aandacht voor de veranderende relaties tussen stad en platteland. Ook houd ik me bezig met de vraag in hoeverre onderdeel zijn van een stedelijk netwerk van belang is voor de maatschappelijke status en de politieke erkenning van een plattelandsgebied. Hoe komt het dat sommige gebieden meer perifeer worden dan anderen? Wat bevordert aan- of afsluiting, bijvoorbeeld door middel van infrastructurele investeringen? Of in een heel concrete vraag – wat bepaalt de route van een hoge snelheidstrein? Het is een persoonlijke leerstoel, wat inhoudt dat het aan mijn persoon en onderzoek gekoppeld is, en geen permanente leerstoel is.

In jouw werk gaat het veel over marginalisering van gebieden, en ook over de rol van sociale innovatie als manier om de kwaliteit van leven in gebieden op peil te houden. Kun je daar meer over zeggen?

Gebieden raken onder andere gemarginaliseerd doordat zij minder van centraal belang geacht worden en minder interessant om in te investeren. Ze worden zodoende meer perifeer, zonder dat hun geografische locatie verandert. Jan Latten, voormalig hoofddemograaf van het CBS, heeft dit ook laten zien: door het hoger onderwijs en groei van banen in het Westen van het land trekken jongeren met potentieel daarheen. En die komen niet meer terug. De mensen die achterblijven zijn kwetsbaarder, bijvoorbeeld in termen van inkomen en gezondheid. Voorzieningen zoals scholen en ziekenhuizen moeten sluiten, en daarmee is er steeds minder mogelijkheid om mensen te houden. Volgens Latten wordt Nederland zodoende een land van twee snelheden – met verschil tussen meer centrale en meer perifere. Tegelijkertijd zie je dat er in de ‘perifere’ gebieden allerlei initiatieven ontplooid worden. Want, als centrale voorzieningen wegvallen kun je dat laten gebeuren – of je moet iets anders bedenken. Dat laatste gebeurt in veel van de Nederlandse krimpgebieden. In de wetenschap noemen we dit soort nieuwe initiatieven van burgers om de leefbaarheid te waarborgen sociale innovatie. Zoals stichting ‘Wedde dat ’t lukt’ waarbij in het Groningse dorp Wedde de dorpsgemeenschap, een dorpsondersteuner en een huisarts samenwerken om allerhande zorg te bieden aan inwoners die dat nodig hebben.

Welke kansen zie je voor meer verbinding tussen platteland en stad?

De kansen verschillen per gebied en moeten we ook per gebied bekijken. Meer in het algemeen vind ik dat we in Nederland meer aandacht mogen hebben voor de waarde die plattelandsgebieden voor Nederland als geheel vertegenwoordigen en hoe we die waarde het beste tot haar recht kunnen laten komen. Dat gebeurt bijvoorbeeld in Eindhoven waar ze zich realiseren dat de recreatiemogelijkheden in het buitengebied van belang zijn voor het aantrekken van mensen voor de stad. We moeten inclusief denken, want de leefbaarheid van ons land als geheel wordt mede bepaald door de leefbaarheid van de afzonderlijke gebieden. De kwaliteit van leven in een stad hangt dus mede af van de kwaliteit van leven in het gebied erom heen – en omgekeerd.

Hoe ziet de relatie tussen platteland en stad er over 30 jaar uit volgens jou?

Ik denk dat de druk op de grote steden toe gaat nemen en mensen zal motiveren om buiten de stad te gaan wonen. De acceptabele afstand zal op termijn verder toenemen wat betekent dat de cirkel van pendelaars rondom de stad wijder zal worden. Van dat principe kun je gebruik maken door meer gebieden in Nederland aan te laten sluiten op de welvaart van de stad. Door middel van een ‘policentrisch’ investeringsbeleid, waarbij je niet alleen in de Randstad investeert maar ook bijvoorbeeld in steden zoals Deventer. Dit kan de ontwikkeling in de hele regio stimuleren. Daarbij is ontsluiting van deze regio’s door middel van infrastructuur ook van belang want dat vermindert de afgelegenheid van gebieden en maakt hen aantrekkelijker voor bedrijven.

Uiteindelijk is het vooral belangrijk dat mensen zich realiseren dat veel plattelandsgebieden hele mooie gebieden zijn, waar veel te zien en ontdekken is. Ik vind dat we ons nog te weinig beseffen dat we echt iets te verliezen hebben als we onvoldoende aandacht geven aan de vitaliteit van het platteland – ook of wellicht juist in deze tijd van verstedelijking.