Het onderwerp brede welvaart leeft enorm, zowel onder onderzoekers als beleidsmakers. Met het begrip brede welvaart wordt het welzijn van inwoners gemeten en wordt breder gekeken dan materiële welvaart in de vorm van inkomen en vermogen. Het omvat alles wat mensen van waarde vinden en gaat om zaken als gezondheid, onderwijs, milieu en leefomgeving, sociale cohesie, persoonlijke ontplooiing en (on)veiligheid. In een groot opgezette verkennende studie onderzocht het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) de gemeentelijke verdeling van brede welvaart, waarbij de waardering door inwoners van de verschillende aspecten van brede welvaart en de verschillen daarin tussen inwoners van verschillende gemeenten centraal stond. Platform31 ging in gesprek met Mark Thissen, één van de hoofdauteurs van de studie, over de conclusies van het onderzoek die voor krimpregio’s interessant zijn.
Thissen: “Wat echt vernieuwend is aan dit onderzoek, is dat we gekeken hebben naar brede welvaart op regionaal niveau en de verbanden daarin tussen gemeenten. Dit is afwijkend van wat andere onderzoeken laten zien, die alleen kijken naar wat er is aan brede welvaart binnen de gemeente. Voor instituten als het CBS, die deze gegevens meten, gaat het te ver om de verbanden tussen de verschillende gemeenten in te schatten. Het belang van regionale interactie hebben wij daarom meegenomen in de brede welvaartsindicatoren op gemeentelijk niveau. Dat is cruciaal, want als je geen rekening houdt met buurgemeenten bij het meten van de brede welvaart, dan mis je vaak een groot gedeelte van de brede welvaart.”
Eenvormigheid en verschillen
De belangrijkste conclusie die de PBL studie trekt is dat landelijke gebieden, waartoe de meeste krimpgebieden behoren, echt minder welvarend zijn dan andere gebieden in Nederland. Een deel van de bevolking is hier minder welvarend doordat het voorzieningenniveau in hun omgeving lager is. Die onvrede met het voorzieningenniveau zie je ook in ander onderzoek terugkomen. Het laat volgens Thissen zien hoe belangrijk de nabijheid van steden is, ook van middelgrote steden die een regionale functie hebben. In deze steden concentreren zaken als recreatie, cultuur en creativiteit zich en is er een grotere variëteit in banen. Aan deze concentratie in steden kun je gedeeltelijk niet zoveel doen, maar veel gemeenten in landelijke gebieden zijn vaak te ver weg, ook van dit soort middelgrote steden, en dan is het ingewikkeld om bijvoorbeeld regelmatig naar het theater of de bioscoop te gaan. Thissen: “Je moet voorzichtig zijn met de conclusie dat mensen in het landelijk gebied daar minder behoefte aan hebben, dat is echt een vooroordeel. Ook de eenvormigheid van veel landelijke gebieden, waarbij veel gemeenten eenzelfde laag voorzieningenniveau hebben, maakt dat men dit soort zaken niet snel in een buurgemeente vindt. Alles lijkt in zo’n gebied een beetje op elkaar, tenminste als we kijken naar het gebrek aan recreatie, cultuur en creativiteit. Tegelijkertijd constateerden we dat er binnen het landelijk gebied best grote verschillen zijn in de overige aspecten van de brede welvaart en in wat inwoners daarin belangrijk vinden. Deze verschillen in waarderingen hebben bijvoorbeeld te maken met culturele verschillen en verschillen in fysieke omstandigheden. Het ene dorp is echt het andere niet, ook binnen een regio. Dit kan betekenen dat mensen in bijvoorbeeld een buurgemeente andere dingen belangrijk vinden. Dit hoeft allemaal niet problematisch te zijn, het kan betekenen dat de ene gemeente voor de ene voorziening en de andere voor wat anders kiest terwijl inwoners, als ze dat wensen, ook gebruik kunnen maken van specifieke voorzieningen in de buurgemeenten.”
Bundel kennis en kracht
Er zijn dus genoeg aanknopingspunten voor samenwerking tussen gemeenten, aldus Thissen, omdat de problematiek vaak een specifieke gemeente ontstijgt en het er niet alleen om gaat wat er in die gemeente is maar ook wat er in buurgemeenten en wat verderop gelegen gemeenten is en niet is. Bovendien missen kleine landelijke gemeenten vaak ook de middelen en kennis om de waardering van brede welvaartsaspecten te interpreteren en ermee aan de slag te gaan. Gemeente overstijgend beleid in samenwerking met de rijksoverheid, zoals in de Regio Deals, kan hierin een rol spelen. Binnen een Regio Deal kan men kennis bundelen en kunnen gemeenten samen werken aan het opzetten van gebiedsagenda’s. Een gebiedsagenda kan bijvoorbeeld streven naar diversificatie van voorzieningen doordat de ene gemeente wat anders probeert te zijn en te doen dan de buurgemeente. Regio Deals kunnen bijvoorbeeld ook de samenwerking stimuleren tussen kleinere, landelijke gemeenten en grotere, waarbij ook oog moet zijn voor de belangen van deze grotere gemeenten. Als er vervolgens meer variatie in voorzieningen komt in zo’n eenvormig gebied zal dat de brede welvaart ten goede komen. “Bestuurlijk kan men aan de slag met de vraag hoe je mogelijkheden tot samenwerking creëert met oog voor de belangenverschillen tussen gemeenten en het vergroten van brede welvaart in gebieden die nu echt achterblijven”, aldus Thissen, waarbij hij er bij grensregio’s ook voor pleit om die samenwerking waar wenselijk ook over de grens te (onder)zoeken.
Wat ook opviel in de PBL studie is dat er vaker overeenkomsten zijn tussen gemeenten in heel uiteenlopende regio’s wanneer op detailniveau gekeken wordt wat er binnen een gemeente is en wat men daar belangrijk vindt. Die gemeenten kunnen dan misschien niet met elkaar samenwerken binnen een regiodeal of gebiedsagenda, maar ze zouden wel van elkaar kunnen leren. “Zo kunnen gemeenten in Limburg lijken op gemeenten in Zeeland die weer lijken op gemeenten in Friesland. Het kan dan zinvol zijn om gezamenlijk op te trekken’, constateert Thissen. ‘De regiodeals kunnen hierin een platform bieden, zodat bestuurders uit verschillende regio’s samen kunnen optrekken en van elkaar kunnen leren. Onze studie kan hiertoe een aanzet geven.”
‘Kijk niet alleen naar krimp’
Voor krimpgebieden geldt dat veel van de problematiek die ooit ontstaan is door bevolkingsdaling, zoals het laatste café dat sloot omdat het niet actief in stand werd gehouden, nog steeds aanwezig is, ook als de bevolking wellicht weer groeit. De vraag in krimpgemeenten blijft toch of de dorpskern in stand blijft, of de omgeving leefbaar blijft voor de kinderen die er opgroeien en of de kinderen willen blijven. “Maar druk alsjeblieft niet een stempel op krimpgebieden, bezie de hele problematiek en realiseer je dat je er met beleid wat aan kunt doen, je kunt hierin sturen. Zeker als je constateert dat er in dit soort gebieden echt sprake is van een lagere brede welvaart. Ik wil niet zeggen dat het makkelijk is, maar maak daarin keuzes met je beleid.”