In 2020 loopt het Actieplan Bevolkingsdaling af. In een onlangs gehouden webinar spraken onderzoekers zich uit voor een blijvende betrokkenheid van het Rijk bij de demografische transitiegebieden. Ook is een nieuw bovenaanzicht nodig, waarmee de (inter)nationale verbondenheid tussen regio’s wordt versterkt.
In Corona-tijd wordt soms jaloers naar de dunnerbevolkte gebieden van Nederland gekeken. In Noord-Nederland zijn minder corona-besmettingen, er is meer ruimte voor recreatie en de 1,5 meter samenleving. Misschien versterkt de pandemie de voorzichtig begonnen trek naar het toegankelijke platteland, stelde eerder Eveline van Leeuwen, hoogleraar stedelijke economie in Trouw. Daarom tijd om eens opnieuw te kijken naar het beleid over de spreiding van mensen en activiteiten over Nederland.
Aan de randen van ons land liggen de dunbevolkte gebieden waar de bevolking op veel plekken afneemt: Noord-Nederland, de Achterhoek, Zuid-Limburg en Zeeland. In het eerste (2009) en tweede (2016) Actieplan Bevolkingsdaling investeerde de overheid in deze krimp- en anticipeerregio’s. De investeringen waren vooral gericht op bewustwording, op het afremmen van de negatieve effecten van minder mensen en huishoudens, en op het leefbaar houden. Minder aandacht was er voor economische ontwikkeling en het verbinden van deze regio’s met de rest van Nederland.
In de naoorlogse decennia lag de focus juist wel op regionaal-economische ontwikkeling. Met industriepolitiek werden nieuwe bedrijven aangetrokken in de landbouw- en voormalige mijngebieden. En ook voor wonen werden groeisteden en woonkernen aangewezen. In de jaren 1970 werden Rijksdiensten overgeplaatst naar Veendam of Heerlen.
Nu pleiten wij niet voor een nieuwe wat geforceerde aanpak van het verspreiden van bedrijvigheid en mensen. Verplaatsing van de marinierskazerne naar Vlissingen inclusief de gezinnen stuitte op nog al wat weerstand. Hoewel het spreidingsbeleid veel heeft betekend, zijn in de 21ste eeuw nieuwe manieren nodig voor het stimuleren van de regionale ontwikkeling.We pleiten voor een nieuwe blik op ons land, waar zowel vanuit Nederland als geheel als vanuit de krachten van regio’s wordt gekeken. Voor krimpregio’s lijkt regionaal maatwerk het beste te werken. Voor regio’s die zelf met ideeën en een agenda komen, passend bij cultuur, geschiedenis en al aanwezige sterke kanten lijken Regiodeals met rijk, provincie en regionale partners kansrijk. Deze bottom-up benadering is in krimpgebieden in het algemeen al sterk. Bewoners zetten zelf nieuwe zorgsystemen, energiecoöperaties met dorpsmolens, buurtwinkels, alternatief vervoer op om de schaalvergroting op te vangen. Ondersteuning van overheidswege met dorpsondersteuners of regisseurs en enige middelen vergroot wel het succes en de continuïteit. Er mag ook weer niet te veel op de schouders van vrijwilligers gelegd worden.
Maar net zoals het ene dorp het andere niet is, zo is de ene regio de andere niet. Er zijn dorpen en regio’s die er niet op eigen kracht uit komen. Een dunnere economie, gecombineerd met bovengemiddelde sociale lasten maakt de randen van ons land kwetsbaar. Er is weinig financiële draagkracht. Trekpaarden, in de vorm van krachtige bedrijven of organisaties, zijn niet altijd aanwezig. Daarom moet de rijksoverheid het eigen initiatief blijven ondersteunen met mensen en middelen. Met bijvoorbeeld een transitiefonds, waarmee regionale plannen uitgevoerd kunnen worden. Daarnaast zou de verdelingssystematiek van het gemeentefonds rekening moeten houden met regionale kwetsbaarheid. Inwonersaantallen zijn nu dominant in de verdelingssystematiek. Dit pakt negatief uit voor krimpgemeenten, terwijl hun maatschappelijke uitdagingen juist groter worden.
Om de toekomstkracht van alle regio’s te versterken is dus ook nationaal betrokkenheid nodig en aandacht voor het bovenaanzicht. Hoe kunnen de krimpregio’s bijdragen aan de uitdagingen van heel Nederland? De zes provincies met krimpgebieden noemen dat aandacht voor ‘Helemaal Nederland’. Nu ligt gezondheid onder het vergrootglas, maar bij de klimaatopgave en de energietransitie liggen er ook kansen. Bovendien kunnen goede verbindingen de spanning op de grootstedelijke woningmarkt verlichten. Tot slot liggen aan de randen van Nederland grensoverschrijdende ontwikkelingskansen. Om die te verzilveren, moeten we de barrièrewerking van de grens tegen gaan. Afstanden in ons land zijn klein. Het leggen van betere (inter)nationale verbindingen is dus goed mogelijk. Daarom moeten we investeren we in (slimme) infrastructuur die de synergie tussen regio’s vergroot. Hierdoor kunnen meer Nederlanders bewust kiezen voor de woon en/of werkomgeving die bij hun past
In het krimpbeleid is het tijd voor een nieuwe fase, na bewustwordingsprogramma’s en versterking van de leefbaarheid. Nu moet de nadruk liggen op de regionale ontwikkelkansen. Elk gebied heeft potenties: lage huizenprijzen met veel woonruimte; en/of een sterk arbeidsethos met innovatieve nichesectoren; en/of een hechte sociale samenhang met goede nutsvoorzieningen. Elke regio zou zijn eigen potenties moeten herkennen, erkennen en verder uit moeten bouwen. Deze opgave krijgt in Corona-tijd extra urgentie. Immers, onvermijdelijk dringt zich het beeld op van de mondkapjes in de overvolle stadsbus, tegenover vrij ademen met de speedpedelec door het ruime platteland.
Het KKNN hield onlangs een webinar met experts over een nieuw krimpbeleid