Minister voor volkshuisvesting Hugo de Jonge beweerde afgelopen maart, tijdens een bezoek aan Zeeland, dat krimp niet bestaat, verwijzend naar prognoses dat er de komende tien jaar zeker 1 miljoen mensen bij komen in Nederland. Bijzonder hoogleraar Bevolkingsdaling en Leefbaarheid voor Noord-Nederland Bettina Bock zet kanttekeningen bij deze uitspraak en plaatst de ontwikkelingen in (voormalige) krimpgebieden in perspectief. Platform31 ging met haar in gesprek.
Bevolkingssamenstelling en generiek beleid
De vraag of krimp voorbij is speelt al geruime tijd en wordt gevoed door berichten dat, vooral sinds corona, Randstedelingen steeds vaker naar het Noorden verhuizen. Maar als je naar de prognoses kijkt dan zie je weliswaar dat de Nederlandse bevolking tot 2070 groeit, maar dat er in sommige gebieden nog altijd sprake zal zijn van krimp. Bock: ‘Er zijn nog steeds gebieden waar de bevolking daalt, dit heeft alles te maken met geboortecijfers. En als je naar de verhuisbewegingen kijkt, met name vanuit het Westen naar de noordelijke provincies, dan zie je dat maar liefst 50 procent van de mensen die verhuizen qua leeftijd 55 + is. De andere helft is jonger, dus er verandert wel wat, maar dit verschilt dan weer per gebied. Dus de aanwas van bewoners zal de problemen van de vergrijzing en de dalende leerlingenaantallen in de noordelijke provincies niet compenseren.’
Bock tekent daarbij wel aan dat op de langere termijn nog veel onduidelijk is over ontwikkelingen rond de arbeidsmarkt, de landelijke woningmarkt en mobiliteit. “Dat zijn een heleboel onzekerheden. Er is nu inderdaad minder krimp en in sommige gebieden lijkt de krimp zelfs voorbij, maar daar zit niet het probleem. Het gaat om de veranderde bevolkingssamenstelling in combinatie met veranderingen in generiek beleid die ervoor zorgen dat bepaalde voorzieningen moeilijk bereikbaar zijn. Want dit beleid heeft veel meer effect op een regio dan dat krimp heeft. Dat heeft te maken met de nadruk van ‘Haags’ beleid op efficiency, met kosten-baten analyses en dergelijke, dat heeft er met name in de zorg hard ingehakt.”
Volgens Bock is bevolkingsdaling dan ook slechts één van de factoren die maken dat bepaalde regio’s een slechtere sociaaleconomische positie hebben. Het gaat erom dat er gebieden zijn die gewaardeerd worden als minder dynamisch en minder goed uitgerust met relevante voorzieningen, waardoor ze minder aantrekkelijk zijn voor jonge professionals. “Want die jonge huisarts die in Zeeland een praktijk wil starten wil ook dat zijn of haar partner een baan vindt, wil goede kinderopvang en een goede basis- of middelbare school die bereikbaar is.” De politiek heeft hier invloed op met beleid om voorzieningen al dan niet op peil te houden en door bij generiek beleid rekening te houden met effecten elders. Het feit dat veel gemeenten in het Noorden ook nog te kampen hebben met financiële problemen, waardoor ze voorzieningen niet meer kunnen financieren en het gevoel hebben dat de nationale politiek te weinig belangstelling voor hun problematiek heeft, zijn andere negatieve factoren, aldus Bock.
‘Eén stap naar voren, twee achteruit’
Bock vindt dat de overheid te weinig oog heeft voor de inwoners van landelijke gebieden omdat er in beleid te veel de focus wordt gelegd op landbouw- en stikstofbeleid terwijl er behalve boeren veel meer mensen wonen, en ook deze bewoners hebben behoeften en belangen. Veel bewoners maken zich zorgen over wat overheidsbeleid betekent voor hun leefomgeving. Bock: “Je moet je bij het maken van plannen niet blindstaren op de vraag of er in deze regio’s al dan niet krimp is, je kunt beter kijken naar manieren die nodig zijn om deze gebieden vitaal te houden zodat mensen er willen en kunnen leven. Want het gaat ook om de leefbaarheid in de toekomst. En bij een verouderde bevolking betekent dit dat de zorg op orde is, dat ze zich veilig voelen, en waar het gaat om jonge gezinnen moet natuurlijk ook de zorg op orde, met name rond zwangerschap, en gaat het om goede, bereikbare kinderopvang en scholen. Als die voorzieningen niet op orde zijn, wordt het lastig.” Zo’n gebied trekt dan ook geen werknemers aan, zoals je dat bijvoorbeeld ziet in Zeeland waar veel vacatures openstaan. Er is dan wel werk, maar onderwijs en arbeidsmarkt en woningmarkt en de arbeidsmarkt sluiten niet goed op elkaar aan. Er worden hierbij ook regelmatig keuzes gemaakt die tegen het vitaal houden van een regio indruisen, zoals het sluiten van een kazerne in Assen, waardoor werkgelegenheid afneemt, of het sluiten van een afdeling neonatologie of de Intensive Care in een plaatselijk ziekenhuis, waardoor de kwaliteit van zorg vermindert. Bocks pleidooi is dan ook dat de overheid integrale plannen maakt die de vitaliteit van gebieden op peil houdt, daarin alle opgaven meeneemt, rekening houdt met onbedoelde neveneffecten van beleidskeuzes en op zoek gaat naar synergie. “Want het is nu niet uit te leggen, zo ga je een stap naar voren en zo weer twee stappen achteruit. Dan kom je natuurlijk niet verder.”
Een land bestaat uit regio’s
Zo’n integraal plan is gebaat bij een regiotoets, soms ook wel krimptoets genoemd, die toetst wat de beleidsmatige en financiële effecten van nationaal beleid zijn in krimpregio’s en waarmee je kunt zien wat een regio nu en in de toekomst nodig heeft. Ook de regiodeals ziet Bock als een goeie poging tot meer integraal beleid, waarbij allerlei partijen samenwerken in het oppakken van een aantal opgaven. Ze is daarbij wel kritisch op de vaak projectmatige aanpak van de overheid. Als voorbeeld noemt ze het verstrekken van incidentele subsidies door het ministerie van Onderwijs aan scholen in het Noorden die te kampen hebben met een daling van het leerlingenaantal in plaats van structurele financiering om deze scholen overeind te houden. “Mijn pleidooi is niet om alles overeind te houden, maar je moet kijken wat er nodig is voor de vitaliteit van een regio, wat je met regiodeals ook beoogt. En dat moet structureel. Je doet dat ook niet alleen om de regio’s tegemoet te komen, je moet als overheid beseffen dat dit voor het land als geheel van belang is, want het land bestaat uit regio’s. Ook de Randstad is ‘maar’ een regio.’”
Koppelingen tussen sectoren
Bock constateert dat er lokaal al veel mooie initiatieven zijn. Zo stimuleren kantines of ziekenhuizen bijvoorbeeld de lokale economie door lokale producten af te nemen. Woningcorporaties maken soms koppelingen met scholen en er zijn ook scholen, met name in het MBO, die vaker samenwerken met bedrijven. Ook in de landbouw ziet Bock steeds meer van dit soort koppelingen ontstaan, zoals boerderijen die ook zorgboerderij zijn, aan directe verkoop doen, of ruimte geven aan toerisme door hun gebied open te stellen. Banken kunnen ook een rol spelen, niet alleen voor advies aan bedrijven en burgers maar ook aan bijvoorbeeld burgerinitiatieven. Met deze koppelingen en samenwerkingen versterken deze instellingen zichzelf en elkaar, maar ze verstevigen ook het fundament in een gebied. Dat vergt wel een andere manier van denken. “Je creëert dan een soort web waarop de veerkracht en vitaliteit rust. We moeten proberen dat soort samenwerkingsvormen en synergetische effecten te creëren om voorzieningen en de bereikbaarheid van diensten in stand te houden.”
Waar zou je willen wonen en wat heb je daar nodig?
En wanneer zijn gebieden dan voldoende veerkrachtig en vitaal? Volgens Bock wanneer er voldoende midden- en kleinbedrijf is, maar ook voldoende werkgelegenheid voor hoger opgeleide jongeren. Ook moeten voorzieningen rondom zorg, onderwijs, transport en recreatie aanwezig zijn. “Ga maar bij jezelf na waar je zou willen wonen, dan heb je bepaalde voorzieningen die je zou willen bereiken. De opera hoeft dan misschien niet want daar ga je niet elke week heen, maar vanuit jezelf geredeneerd is het niet zo moeilijk om te bedenken wat je dan nodig hebt.”