Hanzehogeschool Groningen • Rijksuniversiteit Groningen •

Zwaaien, roepen, springen door Marijn Molema

Hoogleraar Regionale Vitaliteit & Dynamiek aan de Rijksuniversiteit Groningen en programmamanager bij Planbureau Fryslân Marijn Molema legt in een prettig leesbaar relaas de achtergronden van het regionale ontwikkelingsbeleid bloot en geeft aan waar de focus vandaag de dag op zou moeten liggen. In Zwaaien, roepen, springen linkt hij zijn persoonlijke ontwikkeling aan die van de ontwikkeling van de ‘regio’ waardoor we zijn visie op die regio beter kunnen begrijpen en laat hij de lezer beseffen dat de beeldvorming elders van onze regio mede door onszelf bepaald wordt. En dat we daar dus wat aan kunnen doen.

Door Akko Muskens

Molema beschrijft de verschillende instrumenten die de overheid door de jaren heen heeft ingezet om bepaalde gebieden te helpen zich te ontplooien. Hij begint als geschiedkundige bij zijn favoriete tijdperk, de industriële revolutie, en geeft mooie voorbeelden hoe de Randstad toen al werd bevoorrecht. Bijvoorbeeld door de aanleg van het Noordzeekanaal met nationale subsidies waardoor Amsterdam verder kon floreren maar Harlingen kon fluiten naar de Oostzeehandel terwijl die plaats veel gunstiger gelegen is. Na de Tweede Wereldoorlog kwam het besef dat met de aanleg van infrastructuur regio’s ook mee kunnen gaan in de verhoogde welvaart. De theorieën van de Duitse Geograaf Christaller over centrale plaatsen droegen daar wellicht aan bij.

De provinciale planologische bureaus krijgen ook een warm hart in Molema’s relaas. De provinciale politiek bestond 150 jaar lang voornamelijk uit ‘rapporteren, toezicht houden en wat subsidiëren’ door de weinige bevoegdheden die ze in de grondwet van 1815 toebedeeld hadden gekregen. Maar de expertise blijkt essentieel vooral na de alarmerende brochure ‘Het Westen en overig Nederland’ uit 1956 waarin wordt beschreven dat met de verwachte bevolkingsgroei in West-Nederland de regionale ongelijkheid zou gaan toenemen.

Na jaren van nieuwe programma’s, bijvoorbeeld het Integrale Structuurplan Noorden des Lands, spreiding van de Rijksdiensten en het vormen van regionale samenwerkingsverbanden, zoals bv de Euregio’s, maar ook de Europese INTERREG programma’s, zijn de provinciale planologische diensten al weer opgedoekt of uitgekleed. Met de komst van de Regiodeals wordt er echter weer een stevig beroep gedaan op de regionale kennis. Deals waar Molema trouwens kritisch op is vanwege het incidentele karakter ervan.

Vandaar dat Molema er ook voor pleit dat regiobureaus een stevige verankering in het openbaar bestuur moeten krijgen. Zij hebben het vermogen op de regio zelf te reflecteren omdat de onderzoekers hier wonen en werken, de mensen kennen en de cultuur aanvoelen. Tegelijk hebben zij de capaciteit om de mogelijkheden en beperkingen van de regio met cijfers, woorden en beelden te laten zien, aldus Molema.

Regio’s moeten dus hun eigen beelden maken en zo de clichébeelden ervan, die vooral vanuit de Randstedelijke media en influencers (politici bijvoorbeeld) komen, ondergraven. Een mooi voorbeeld dat Molema hiervan geeft is zijn zoektocht in de VPRO archieven naar ‘Oost-Groningen’. Dat levert een stapel knipsels op met beschrijvingen van een ‘exotisch stukje Nederland met ruwe arbeiders en arme mensen’. Dit soort stereotyperingen leidt tot een gevoel van verontwaardiging die partijen als BBB handig omzetten in zetels.

De Brede Welvaartsmonitor is volgens Molema ten slotte een nuttig instrument om de verschillen tussen de regio’s in beeld te krijgen, en waar de lokale experts zich dus op zouden moeten focussen om hun regio’s in eigen kracht te zetten.