Hanzehogeschool Groningen • Rijksuniversiteit Groningen •

Verslag Onderzoeks- en beleidscafé De toekomst van werken, wonen en welzijn in de regio

Op 19 januari vond in Assen ons tweede Onderzoeks- en beleidscafé plaats. Het thema dit keer was Over de toekomst van werken, wonen en welzijn in de regio.
De middag bestond uit een plenair gedeelte waarna iedereen uiteen ging en zich verdeelde over deeltafels. Na een korte pauze was er een tweede ronde met deeltafels. In dit verslag vindt u van het plenaire deel en alle zeven deeltafels een samenvatting.

De presentaties kunt u vinden onderaan de pagina.
De middag is tekstueel vastgelegd door Henk Dilling, Eduard van den Hoff, Lucinde Terluin en Bart Breman.
De foto’s zijn van Douwe de Boer.

 

 

STAYing Rural

Met de presentatie van de resultaten van het onderzoek STAYing Rural opende hoogleraar Rurale Geografie Tialda Haartsen (RUG) het KKNN Onderzoeks- en beleidscafé in het provinciehuis in Assen. In dit internationale onderzoek (Nederland, Noord-Ierland, Duitsland) is gekeken waarom mensen in verschillende levensfasen op het platteland blijven wonen. Het Nederlandse onderzoek had betrekking op blijvers, terugkeerders en nieuwkomers in Oost-Groningen.

Door Henk Dilling

 

Er werden 45 diepte-interviews gehouden, 15 interviews per levensfase: jongvolwassenen, familiefase, pensioenfase. 37% van de geïnterviewden is blijver, 11% terugkeerder en 52% nieuwkomer. Dat betekent dat 48% dus oorspronkelijk uit 0ost-Groningen komt. ‘De traditionele blijvers zijn maar een relatief kleine groep’, stelt Haartsen. ‘Toch zijn veel nieuwkomers en terugkeerders blijvers geworden. Dat bleek ook in de onderzoeksgebieden in Duitsland en Noord-Ierland zo te zijn.’

Eigen keuze
Maar liefst 75% van de geïnterviewden is van plan om de rest van hun leven in Oost-Groningen te blijven wonen. Blijven is een eigen keuze, zo bleek uit de reacties op de stelling ‘Ik heb geen andere mogelijkheid dan in dit gebied te blijven’. De meeste respondenten gaven aan dat ze niet in Oost-Groningen wonen omdat ze geen andere optie hebben en nergens anders heen kunnen. Sociale aspecten zoals de aanwezigheid van familie en vrienden spelen voor de blijver en terugkeerder een grotere rol dan voor de nieuwkomer. Terugkeerders hebben vaker schoonfamilie in het gebied. Ze gaan terug voor hun partner. Er is ook gekeken naar werk. Zo zijn er in de sector onderwijs & onderzoek meer nieuwkomers dan blijvers en terugkeerders. Bij de lokale overheid zijn de terugkeerders het sterkst vertegenwoordigd. Voor alle groepen blijkt werkgelegenheid minder hoog te scoren dan de beschikbaarheid van gezondheidszorg, Oost-Groningen als plek voor het opgroeien van jonge kinderen en als plek om oud te worden, de leefbaarheid, het landschap en het plattelandskarakter. Voor de nieuwkomer is de beschikbaarheid en prijs van woningen en de plattelandslocatie het belangrijkste.

Gewoon prachtig
Haartsen vertaalde een aantal onderzoeksresultaten in beleidsadviezen. ‘Zorg voor doorstroom op de woningmarkt en creëer meer sociale huurwoningen. En probeer bij ingrepen in het landschap – bebouwing, energietransitie – de plattelandsidentiteit van het landschap zoveel mogelijk te behouden.’ Ook het tackelen van vooroordelen en aannames over Oost-Groningen is een belangrijk aandachtspunt. ‘Maak zichtbaarder wat voor soort werk er binnen woon-werkafstand beschikbaar is zodat het beeld van Oost-Groningen beter aansluit op de werkelijkheid. Zet de stad Winschoten beter op de kaart. Het is de tweede stad van Groningen en slechts een half uur van Groningen stad. Er is veel meer sociaal-cultureels te doen dan mensen denken. Het is hier gewoon prachtig. Draag dat uit, laat dat zien.’ Na de openingssessie volgden verschillende deeltafels over wonen, de arbeidsmarkt, bewonersparticipatie en welzijn.

Noorderpark in Hoogezand is een wijk die hard aan ruimtelijke vernieuwing toe is. Meer dan op andere plaatsen in de gemeente heeft de wijk te maken heeft met werkloosheid, armoede, schuldenproblematiek en gezondheidsproblemen. ‘Het is geen achterstandswijk, maar een wijk met achterstand’, benadrukte Hiska Ubels van het lectoraat Leefomgeving in Transitie van de Hanzehogeschool Groningen. Samen met inwoners onderzocht zij de leefbaarheid van de wijk. Dat is de waardering en betekenis die mensen geven aan hun fysieke en sociale leefomgeving.

Sneller vertrouwen
Ubels maakte in haar sociaal-ruimtelijke onderzoek gebruik van een methode die valt onder het Participatief Actie Onderzoek. Dat is een koepelnaam voor langdurig onderzoek dat van binnenuit met en door inwoners wordt uitgevoerd. Voor haar beeldvorming voerde ze gesprekken met professionals van organisaties die in de wijk aanwezig zijn (woningcorporaties, politie, zorg en welzijn, basisschool) en met inwoners die waren aangedragen door gemeente en woningcorporaties. Aan iedereen werd gevraagd of ze andere mogelijke deelnemers kenden om mee te doen aan het onderzoek. ‘De eerdere deelnemer kon dus zelf uitleggen waarover het ging en hoe het werkte’, stelt Ubels. ‘Dit zorgde ervoor dat er ook onder de wat terughoudender inwoners sneller vertrouwen en bereidheid ontstond om met ons te spreken.’

 

Hanzehogeschool Groningen • Rijksuniversiteit Groningen •
Het gaat om de kwaliteit van hun eigen plek -

Spontaan in gesprek
Om in kaart te brengen welke leefbaarheidsaspecten de inwoners belangrijk vinden en waarderen werden wijkwandelingen gehouden, waarbij een of twee inwoners samen met Ubels de wijk in gingen. De wandelingen zijn gemaakt met de “Our Voice Discovery tool”, een mobiele telefoon app waarmee inwoners foto’s kunnen maken van hun leefomgeving en daarbij tekst en uitleg kunnen geven van wat zij al dan niet waarderen. Hierbij bestond ook de mogelijkheid argumenten en verbeteringen aan te geven. ‘Anders dan bij reguliere interviews bleek het voordeel van deze aanpak dat er direct op allerlei plekken zelf met inwoners gekeken en gesproken werd over wat er was te zien was en wat er aan de hand was. Verder raakten we op straat spontaan in gesprek met andere inwoners. Ook die ideeën zijn meegenomen.’

Onbevooroordeeld open staan
De ervaringen, beelden, wensen en ideeën van inwoners, die onder andere betrekking hebben op groen, verkeer, onveiligheid, overlast en levendigheid in de wijk, zijn samengebracht in een rapport. Dit document vormt de basis voor verdere gesprekken. ‘We brengen de dagelijkse ervaringskennis van inwoners samen met de specialistische kennis van professionals. Dat kan bijdragen aan creatievere, rijkere en realistische oplossingen.’ Voor deze manier van onderzoek moet je als onderzoeker een onafhankelijk positie hebben, stelde Ubels. ‘Het gaat om een spilfunctie tussen inwoners en gemeente. Verder moet je onbevooroordeeld open staan voor wat mensen inbrengen en eerlijk aangeven dat je niet weet óf de gemeente met de input iets kan doen en wat.’ Ubels noemt het logisch en legitiem om inwoners te betrekken bij de leefbaarheid van de wijk. ‘Het gaat om de kwaliteit van de plek waar mensen iedere dag hun leven doorbrengen. Het is hún thuis.’

 

De Wooncoöperatie

In Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland zijn wooncoöperaties een bekend verschijnsel. In Nederland zijn ze nog niet zo dik gezaaid. Terwijl ze als woonvorm bijzonder aantrekkelijk zijn. Bewoners bepalen immers samen het ontwerp, de inrichting en functionaliteiten van hun ruimte én de coöperatie kent geen winstoogmerk. Wellicht kan het de leefbaarheid in Noord-Nederland bevorderen.

Door Eduard van den Hoff

 

Arie Lengkeek is programmamaker en onderzoeker. Hij is een van de pioniers van Het Rotterdams Woongenootschap. ‘De essentie van een coöperatie is’, zo zegt hij, ‘dat het om gemeenschappelijk bezit gaat.’ Er is geen winstoogmerk en nooit zal er verkoop of vervreemding van het vastgoed plaatsvinden. De bewoners zijn samen opdrachtgever, samen eigenaar en hebben allen zeggenschap. In Berlijn, Wenen en Zurich zijn vele voorbeelden van succesvolle wooncoöperaties. Opvallend zijn de grote publieke domeinen. Er is veel ruimte voor cultuur en soms is er zelfs opvang voor statushouders.

Erfpacht
In Nederland kennen we nog niet zo veel wooncoöperaties. Als ze er zijn, dan hebben ze vaak hun oorsprong in vastgoedverkoop door corporaties. Gemeenten moeten ook wel mee willen werken, want de grondprijs is vaak een belemmering. Daarom heeft Amsterdam bijvoorbeeld een aangepast beleid en geeft zij de grond uit in erfpacht. Lengkeek geeft aan dat het belangrijk is om als initiatiefnemers samen een woonvisie te delen, een programma van eisen op te stellen en vervolgens een projectontwikkelaar in te schakelen voor de uitvoering. Dat laatste is echt aan te bevelen omdat het door de jaren heen steeds ingewikkelder is geworden. Nette betalers Als je als nieuweling aansluiting zoekt bij een bestaand initiatief kom je waarschijnlijk op een wachtlijst of in een loterij terecht. Maar ook voor nieuwe initiatieven, waarbij je als initiatiefnemer de eerste woon-lichting bent, duurt het opzetten van een dergelijk project regelmatig zo’n 10 jaar. Dat is natuurlijk niet handig voor bijvoorbeeld ouderen. Het kan misschien sneller als corporaties het initiatief nemen met hun bestaande voorraad. Wat de financiering betreft zijn banken wantrouwend en zijn coöperaties aangewezen op Duitse kredietverstrekkers. Toch stappen mondjesmaat meer banken in projecten van coöperaties omdat ze inzien dat het nette betalers zijn.

Coöperaties in Noord-Nederland
In het Noorden kennen we een paar coöperatieve initiatieven. Zo heeft men in Jirnsum gezamenlijk een aantal te slopen seniorenwoningen opgekocht en geschikt gemaakt voor jongeren. In Kloosterburen is een voormalige zorginstelling overgenomen. Daar wordt nu zorg met wonen gecombineerd. Lengkeek denkt dat krimpgebieden een vruchtbare bodem kunnen vormen voor coöperaties. Als er bijvoorbeeld al een energiecoöperatie is, dan is de stap naar vastgoed makkelijker te maken, denkt hij. Bovendien telt het kostprijsprincipe bij een wegzakkende markt niet zo zwaar op het platteland. Belangrijk is wel dat de initiatiefnemers oog hebben voor de lange termijn. ‘Bedenk bijvoorbeeld hoe een seniorenwoning over 10 jaar nog in de markt staat’, zo waarschuwt hij. ‘Het kostprijsprincipe mag dan minder meetellen, je wilt geen leegstand!’

Doorzettingsvermogen
Doorzettingsvermogen is wel nodig, volgens een toehoorder. Hij is betrokken bij het initiatief Goudvoormekaar dat in Oost Groningen andere vormen van wonen probeert te realiseren. Zij zijn in Winschoten al zes jaar bezig en hebben al 10 ambtenaren versleten. Een dergelijke woonvorm opzetten betekent nou eenmaal dat je buiten de norm moet opereren. Dat kost omdenken, en vergt tijd. Maar er is een kentering in het denken gaande. De Gemeente het Hogeland laat zich adviseren door Arcadis en die laatste geeft aan dat de gemeente voorrang moet bieden aan bewonerscollectieven. Kortom, er liggen kansen voor wooncoöperaties in Noord-Nederland.

 

Co-creatie met bewoners

Theo van Alphen, adviseur Gezonde leefOmgeving GO!, is op 19 januari één van de deeltafels tijdens het krimpcafé. GO! is een initiatief van verschillende samenwerkingspartners. Denk daarbij aan de GGD, de Hanzehogeschool, Veiligheidsregio Groningen en Gemeente Westerkwartier. In een periode van vier jaar hebben zij gezamenlijk gewerkt aan GO!: een digitaal werkboek waarmee gemeenten in Noord-Nederland stapsgewijs met bewoners kansen in kaart kunnen brengen. Kansen om de leefomgeving in dorpen gezonder te maken, en kansen om slimme aanpassingen te realiseren in openbare ruimtes.

Door Lucinde Terluin

 

GO! in zes stappen

Het proces voor de GO!-methode is te omschrijven in zes opeenvolgende stappen. Theo benadrukt daarbij dat ‘Het belangrijk is om niet te lang te blijven hangen in de datastap. De zes stappen moeten uitvoerbaar zijn binnen een jaar. Wanneer het langer duurt gaat de vaart eruit. Beter 80% raak, dan 100% verkeerd. Hak de knoop door!’

Tijdens de workshop besprak Theo van Alphen de zes stappen met de aanwezigen:

  1. GO! regionale kennisagenda
    Maak een overzicht van de belangrijkste thema’s en trends in de regio. Onderzoek daarnaast wat de ambities van de gemeente zijn op het gebied van leefomgeving en gezondheid met behulp van een regionale kennisagenda.
  2. GO! dorpsprofielen
    Breng de gegevens van het dorp in kaart op basis van bevolking, woningbouw, gezondheid, leefstijl, voorzieningen, groen en milieu. Verzamel dit in een zogenaamde dataroos voor het desbetreffende dorp. Vergelijk dit vervolgens met landelijke data. Zo is in één oogopslag te zien hoe het dorp ervoor staat op bovengenoemde aspecten.
  3. GO! lokale kansen en bedreigingen
    Ga gesprek met een selecte groep bewoners over lokale kansen/bedreigingen. Waar liggen de kansen voor verbetering? Wat wordt nu veel gebruikt, of juist weinig? Door met lokale stakeholders de dialoog aan te gaan ontstaat er een compleet inzicht in de wensen en mogelijkheden.
  4. GO! overzicht handelingsperspectieven
    Maak na de inventarisatie een GO!-overzicht van de mogelijkheden. Welke combinaties van maatregelen kunnen de leefomgeving van het dorp gezonder maken? GO!-partners kunnen helpen om hierbij plannen concreet en compleet te maken.
  5. GO! implementatie integrale maatregelen
    Samen met de bewoners kiest de gemeente voor het meest passende plan. Dit wordt vervolgens uitgevoerd.
  6. GO! effect op gezondheid
    Na de uitvoering wordt het effect van de maatregelen gemonitord. In hoeverre worden de maatregelen gebruikt, en bevorderen zij gezond gedrag? De uitkomsten geven input voor een volgende stap om de leefomgeving in een dorp te verbeteren.

Interactieve workshop
Tijdens de workshop namen de deelnemers allemaal een rol aan om vervolgens stap drie met elkaar uit te proberen. In de rollen van een 17-jarige, een moeder van 35, een 70-jarige en medewerkers van de Hanze en de GGD ging de groep met elkaar in gesprek over de mogelijkheden voor een fictief dorp in Groningen.

Uit de dialoog bleek al snel dat de wensen ontzettend wisselend waren, maar dat tegelijkertijd iedereen behoefte had aan sociale interactie en een veilige leefomgeving. En zo besloten de ‘jongeren’ de handen uit de mouwen te steken en zelf een SOOS te bouwen. Dit onder toezicht van de ‘ouderen’ die wel wilden socializen terwijl ze morele steun zouden bieden tijdens de bouw. Een mooie uitkomst voor deze GO!-workshop.

 

Twee van de workshops gaan in op het meten van de effecten van Brede Welvaart. Het Fries Sociaal Planbureau monitort de leefbaarheid in de provincie Friesland. Onderzoekers Wouter Marchand en Eva Hansen laten zien hoe je de data kunt gebruiken om beleid mee vorm te geven. En drie dorpen Midden-Drenthe organiseren projecten om de leefbaarheid bevorderen. Maar hoe breng je de resultaten van die projecten in kaart? Dat onderzocht Kyra Luijters van de Hanzehogeschool.

Door Bart Breman

 

“Elke keer als het over Brede Welvaart gaat, snap ik er een beetje minder van.” Onderzoeker Wouter Marchand haalt een opmerking aan die hij regelmatig hoort. Ook in Statenzaal van het Provinciehuis ontstaat er al snel een gesprek over. Want hoe definieer je ‘brede welvaart’ en hoe meet je het? Maar vooral, hoe zet je het in bij het maken van beleid?

Aan de hand van de brede welvaartscirkel probeert Marchand dit inzichtelijk te maken. Hij deelt een papier uit waar een cirkel op getekend is. Deze cirkel, zo wordt duidelijk gemaakt, kun je gebruiken als een kompas, dat laat zien op welke vlakken beleidskeuzes effecten hebben.

De start van een gesprek
Op de cirkel staat de bevolking in het midden en daaromheen staan verschillende gebieden, waar beleid effect op heeft. Marchand daagt de zaal uit het wiel in te vullen aan de hand van een voorbeeld. Als ergens 45.000 woningen gebouwd gaan worden, zo is de vraag, wat zijn dan de effecten? Na enige discussie komen er antwoorden uit de zaal: er zullen waarschijnlijk positieve effecten op de werkgelegenheid en bereikbaarheid zijn. En omdat de leefomstandigheden verbeteren, zouden er niet alleen nieuwe inwoners bij komen: huidige bewoners zouden geneigd kunnen zijn om in het gebied te blijven wonen.

Negatieve effecten op het landschap en de natuur liggen voor de hand, zo komt naar voren. En vanwege de groeiende hoeveelheid nieuwkomers in het gebied kan de sociale cohesie mogelijk afnemen. Ook dit zijn zaken die sterk meewegen in het gevoel van welzijn van een gemeenschap.

Aan de hand van de case ontstaat al snel weer een inhoudelijk gesprek, en dat is precies de bedoeling. “Kijken naar brede welvaart is dus geen Abc’tje, maar de start van een gesprek,” lacht Marchand. “En daarom zeggen mensen dat ze er steeds minder begrijpen, als we erover praten.”

De kracht van dorpsinitiatieven
In de tweede workshop wordt dieper ingegaan op de dagelijkse realiteit. Op verzoek van de gemeente Midden-Drenthe onderzocht Kyra Luijters de effecten van lokale dorpsinitiatieven op de leefbaarheid. Samen met Harriet Gerrits van de gemeente Midden-Drenthe gaat ze in op het onderzoek dat ze deed in drie Drentse dorpen.

Luijters onderzocht projecten in Hooghalen, Westerbork en Witteveen. In deze dorpen zijn er laagdrempelige initiatieven om de leefbaarheid te verbeteren. Dorpsgenoten bieden via een netwerk informele zorg aan wie dat nodig heeft en in dorpshuizen worden verschillende activiteiten georganiseerd om hulp te bieden en de gemeenschapszin te bevorderen.

Onderzoek
Luijters neemt de deelnemers stap voor stap mee in haar onderzoek. Ze vertelt hoe ze dacht kwantitatief onderzoek te gaan verrichten, maar al snel merkte dat het om kwalitatief onderzoek moest gaan. Zo zeer zelfs dat ze de focus op het sociale gedeelte van de projecten legde en niet meer naar de financiële kant van het verhaal keek.

Luijters hield interviews en woonde verschillende bijeenkomsten bij. Daar verspreidde ze vragenlijsten en turflijsten die door de dorpsbewoners en de vrijwilligers werden ingevuld. “Geen ellenlange lijsten,” geeft ze aan, “vrijwilligers moesten er mee kunnen werken en deelnemers moesten ze wel willen invullen.”

Luijters laat enkele vragenlijsten zien. Opvallend is de vraag waarbij iemand kan aangeven in hoeverre de deelname aan activiteit ‘gezellig’ werd gevonden. “Mensen wilden dat per se kunnen aangeven, omdat ze dat heel belangrijk vinden,” licht ze toe. “Van de term kun je in wetenschappelijk opzicht iets vinden, maar het zegt wel degelijk iets over sociale cohesie.”

Brede welvaart
De resultaten van de drie projecten bleken groot: deelnemers meldden positieve effecten op hun lichamelijk en geestelijk welzijn, de sociale cohesie en de kwaliteit van leven. “Ik kwam tot de conclusie dat er in deze dorpen aan Brede Welvaart wordt gewerkt,” vertelt Luijters.

Ze zet een mooi vormgegeven kartonnen doos op tafel. “Dit is de impactbox,” vertelt ze, en andere dorpen en gemeenten kunnen ermee aan de slag. De impactdoos is de doos waar deelnemers aan het onderzoek ingevulde turf- en vragenlijsten kunnen stoppen, als er onderzoek wordt gedaan. Daarmee is de impactbox het meetinstrument waarmee de kracht van dorpsinitiatieven zichtbaar wordt gemaakt.

 

Hoogleraar Sierdjan Koster van de RUG heeft samen met onderzoekster Femke Cnossen een monitor ontwikkeld die inzicht geeft in de Noordelijke arbeidsmarkt. Hoeveel banen zijn er? Hoeveel mensen studeren af? Hoe gebonden zijn ze aan de regio? Het zijn enkele vragen die van groot belang zijn voor o.a. gemeenten. Voor de antwoorden kunnen ze terecht bij de ‘Talentmonitor’.

Door Eduard van den Hoff

 

Bij de start van zijn betoog ontzenuwt Koster allereerst dat er ‘nu ineens’ een krapte op de arbeidsmarkt is. ‘Die trend zien we al vanaf 2003’, zegt hij, ‘met een dip in 2013, toen de markt zeer ruim was, maar daarna steeg het arbeidstekort weer enorm.’ In zijn monitor zet hij het aantal afstudeerders op alle niveaus af tegen het aantal beschikbare banen in Nederland.

Afstudeerders
Op landelijke schaal levert het MBO de grootste aantallen afstudeerders af en Noord-Holland is de grootste werkgever van Nederland. Interessant is natuurlijk waar afstudeerders uit het Noorden naar toe gaan. Het blijkt dat de HBO’ers vooral naar Noord-Holland gaan, maar een aanzienlijk deel (iets minder dan de helft) blijft toch ook in Groningen, Friesland en Drenthe. Van het MBO blijft meer dan de helft in het Noorden.

Onderadvisering
Koster vertelt dat hij naar transities in carrières kijkt en die beslaan zo’n 10 tot 20 jaar. ‘Op transities kun je ingrijpen’, verduidelijkt hij, ‘voor oplossingen moet je vooral in de regio kijken.’ In Noord-Nederland komt bijvoorbeeld onderadvisering op de basisschool veel vaker voor dan in de Randstad. Op die transitie van basis naar middelbare school moet je dus ingrijpen, vindt hij.

Braindrain
Uit verschillende transities kan Koster opmaken hoe gebonden jongeren zijn aan de regio waar zij opgroeien, waar ze werk vinden en of ze van sector en werkgebied veranderen. Onderzoek wijst uit dat 16 jarigen op hun 28ste nog voornamelijk in de regio wonen. Groningen en Emmen weten de meeste jongeren aan zich te binden. Maar als ze dan toch vertrekken, dan vooral naar Amsterdam en Utrecht. Het blijken vooral jongeren binnen de zakelijke dienstverlening te zijn die vertrekken. Zorg en onderwijs vormen de blijvers. ‘Met de braindrain valt het dus wel mee’, stelt Koster.

Zorg en onderwijs
Sectoren als industrie, mijnbouw en nutsvoorzieningen tonen de meeste uitstroom. Dit in tegenstelling tot publieke sectoren als zorg en onderwijs. Toch is er krapte in die sectoren, onder meer door de vergrijzing. Koster: ‘Dus moet je mensen hiernaartoe zien te krijgen. Helaas gebeurt dat minder vaak dan je hoopt.’ Wellicht kan meer uren werken soelaas bieden. En er is nog een zeker potentieel werklozen. Of arbeidsmigratie de oplossing biedt? Koster weet wel dat sommige gemeenten hun asielzoekers productief inzetten

De afgelopen jaren laten zien dat de toekomst van het landelijk gebied zich moeilijk laat vangen in modellen. In plaats van de voorspelde krimp daalde in Groningen, Fryslân en Drenthe het aantal gemeenten met een bevolkingsdaling. Door binnenlandse verhuizingen kwamen er per saldo zelfs meer nieuwe inwoners bij in deze provincies. ‘Modellen laten weinig ruimte voor nieuwe onverwachte ontwikkelingen en kansen’, aldus Daniël Depenbrock, economisch geograaf en partner bij KAW architecten.

Door Henk Dilling

 

Een voorspelling blijft een voorspelling. Delfzijl is daar een goed voorbeeld van. Ingericht als groeistad werd de havenstad geconfronteerd met krimp. De verwachte bevolkingsgroei bleef uit. Het inwonertal liep zelfs fors terug. Daardoor konden bepaalde bouwplannen niet doorgaan en kwamen voorzieningen onder druk te staan. Het roer werd omgegooid. Voorzieningen zijn samengevoegd of naar andere plekken gebracht. Woningen zijn gesloopt, maar ook nieuw gebouwd, verbouwd of versterkt. De stad werd compacter en daarmee aantrekkelijker.

 

Hanzehogeschool Groningen • Rijksuniversiteit Groningen •
Modellen laten weinig ruimte voor ontwikkelingen en kansen -

Motivaties en argumenten
Depenbrock: ‘Het is een uitdaging om plannen te maken als je je niet te veel wilt laten leiden door modellen. Enerzijds moet je niet te hard van stapel lopen, want je moet zorgvuldig omgaan met de ruimte die er is. Anderzijds moet je niet te behoudend en te voorzichtig zijn. Plannen die van meerwaarde zijn voor bijvoorbeeld een dorp worden soms tegenhouden door over-voorzichtig en door cijfers gestuurd denken bij gemeenten, provincie en soms de corporatie. Zelfs in dorpen waar marktsignalen duidelijk laten zien dat het nu én in de toekomst gewilde plekken zijn. Neem het risico, zou ik zeggen, gun jezelf de kans op meer kwaliteit, meer vernieuwing en wellicht groei.’

Hoe de toekomst er precies uitziet weten we niet, maar dat wil niet zeggen dat we niks weten, zo vervolgde hij. ‘Er komen dingen op ons af waar we absoluut nog geen zicht op hebben. Wat gebeurt er bijvoorbeeld met al die tankstations als we alleen nog elektrisch rijden? Wat we wél weten is dat bereikbaarheid, werk, voorzieningen, landschap en prettig samenleven belangrijke redenen zijn dat mensen ergens willen wonen. Die optelsom van motivaties en argumenten, daar moet je in investeren.’

Even geduld hebben
Laat je bij het vormgeven van de toekomst van Noord-Nederland niet laten afleiden door een mindere woningmarkt of door economische tegenwind, zo adviseerde hij. Het is volgens hem beter om even geduld te hebben tot er weer betere tijden aanbreken, dan om niets te ondernemen en af te wachten. ‘Als je pas handelt als je alles weet, ben je steeds te laat. Wanneer de markt en de economie dan weer aantrekken moet je ineens allerlei zaken omgooien. Te veel druk op de ketel verhoudt zich slecht met de termijn die nodig is om ontwikkelingen te realiseren.´